Kroniek Vrouwenklooster(1130) 1421-1583
Signatuur: UBU 1254 (6 A 13)
Datering: 1505-1583
Typering: Kloosterkroniek van Vrouwenklooster in De Bilt opgesteld door abdis Henrica van Erp (ca. 1480-1548) en haar opvolgsters. De kroniek beslaat de periode vanaf eind vijftiende eeuw tot aan 1583, met enkele gegevens van de periode ervoor.
De kroniek
Vanaf haar verkiezing in 1503 schreef Henrica van Erp een kroniek van de wederwaardigheden van het klooster waarover zij het bestuur voerde: Vrouwenklooster in De Bilt. De oorspronkelijke kroniek is vermoedelijk verloren gegaan maar er zijn twee zeventiende-eeuwse afschriften bewaard gebleven, waarvan er een al in 1698 in druk is verschenen. Na haar overlijden in 1548 werd de kroniek voortgezet door haar opvolgsters tot 1583.
Na een kort bericht over de stichting van het klooster in 1139 en enkele aantekeningen over haar voorgangsters uit de vijftiende eeuw, begint Henrica de eigenlijke kroniek in 1505 als zij de bezitsgrenzen van de abdij preciseert. Daarna wordt de financiering van de verbouwing van het klooster behandeld. In een intermezzo besteedt Van Erp aandacht aan de oorlog van de stad Utrecht tegen de Habsburg-getrouwe heer Floris van IJsselstein in 1511, die Utrecht handenvol geld kostte. Uitvoerig schrijft zij over de roerige jaren na 1524, toen bisschop Filips van Bourgondië werd opgevolgd door Hendrik van Beieren en een deel van de burgers in opstand kwam. Boos was Henrica over de opgelegde belastingen en gedwongen leningen, waardoor Vrouwenklooster, net als de andere kloosters rond de stad, ongewild optrad als geldschieter voor de vele oorlogen. Ook in de decennia daarna richt zij haar aandacht vooral op de politieke en militaire gebeurtenissen in het Sticht en de manier waarop die de ontwikkeling van haar klooster beïnvloedden.
Onbekend is wat Henrica beoogde met haar aantekeningen. Wilde ze de onafhankelijke positie van het klooster verdedigen of versterken? De overgeleverde tekst bevat echter vele hiaten. Zo is er nauwelijks aandacht voor de verheffing van Vrouwenklooster tot abdij. Ook vermeldt Van Erp lang niet alle functiewisselingen, inkledingen, professies en sterfgevallen. Sommige voorvallen worden wel beschreven, maar opvallende details die uit andere bronnen bekend zijn ontbreken. Zo staat er in de kroniek weinig over het geestelijk leven of over belangrijke kerkelijke gebeurtenissen, zoals de verkiezing van Adriaan Florenszn. Boeyens tot paus in 1522.
De instelling
Vrouwenklooster, gelegen op en bij het terrein van het huidige KNMI bij De Bilt, was gedurende de Middeleeuwen een van de vijf adellijke vrouwenkloosters in en rond de stad Utrecht. Het zou nog vóór het jaar 1113 zijn gesticht door abt Ludolf van de nabijgelegen benedictijner Sint-Laurensabdij - beter bekend als Oostbroek. In het begin was Oostbroek onder abt Ludolf een dubbelklooster, zoals er wel meer waren in die tijd, maar in 1113 werden monniken en nonnen gescheiden. De nonnen betrokken een afzonderlijk huis op een elders in het Oostbroek gelegen landgoed van de Sint-Laurensabdij, dat Nova Curia, of de 'Nieuwe hof' heette. Bisschop Godebald van Utrecht zorgde ervoor dat Vrouwenklooster in 1121 een afzonderlijke, min of meer zelfstandige stichting werd, die hij rijkelijk begiftigde. In 1139 was de bouw van het klooster voltooid, en trokken de nonnen erin. Het was een belangrijk klooster waarin eeuwenlang dochters uit aanzienlijke Stichtse geslachten werden opgenomen. In 1580 werd het klooster opgeheven en afgebroken.
In het begin stond Vrouwenklooster geheel onder toezicht van de abt van Oostbroek. Hij voerde het bestuur over een aanzienlijk en wijdverspreid landbezit in het Sticht. Voor Vrouwenklooster bepaalde de abt de eerste eeuwen onder meer wie er priorin werd, wie er de eredienst leidde, wie les gaf aan de novicen en of goederen mochten worden vervreemd uit het bezit van het klooster. Langzamerhand maakte Vrouwenklooster zich echter los van Oostbroek en kreeg het met Henrica van Erp een eigen abdis.
De auteur
Henrica van Erp werd omstreeks 1470-1480 geboren. Ze was een dochter van Jan van Erp en Hildegunda Heijm. Over Henrica’s vader, zijn herkomst en levensbijzonderheden is weinig bekend, behalve dat hij verwant was aan de Bossche schepenfamilie Van Erp. Henrica’s broer Jan was tussen 1505 en 1521 hoogschout van ’s-Hertogenbosch.
Op 2 september 1503 werd Henrica tot abdis verkozen en op 15 september werd ze in haar ambt bevestigd door bisschop Frederik van Baden. Henrica was de eerste abdis van Vrouwenklooster die als zodanig werd aangeduid. Toen ze abdis werd, was ze waarschijnlijk in de dertig. Ze zou 45 jaar abdis blijven. In haar tijd telde Vrouwenklooster bij volledige bezetting 24 nonnen.
In de kroniek komt zij naar voren als een bijzonder actieve abdis. Ze schrijft onder andere over de ingrijpende verbouwing van het klooster, haar schermutselingen met Oostbroek over de rechten van Vrouwenklooster en de vele conflicten rond het grondbezit. Als de belangen van haar klooster in het geding waren, trok ze er zelf op uit.
Dat Van Erp voor geen kleintje vervaard was, blijkt ook uit haar houding tegenover Jan van Beusichem in 1528. Deze keizerlijke bevelhebber had toegelaten dat Vrouwenklooster zwaar beschadigd en geplunderd werd door zijn troepen. Dankzij haar daadkrachtige optreden kreeg Henrica het gestolen goed en het weggevoerde personeel weer terug. Haar heldhaftigste wapenfeit was wellicht het ophouden van de bovendorpel van de deur van het achterkoor nadat de toren instortte, zodat twee kloosterzusters en elf werklieden konden ontkomen. Jammer genoeg staat deze heroïsche daad uit 1518 niet in de kroniek zelf vermeld (HUA, Vrouwenklooster, inv. 250, fol. 44r).
Wellicht een teken van haar kwaliteit als abdis is de aanhoudende belangstelling van adellijke families uit Utrecht voor Vrouwenklooster. Terwijl andere kloosters na 1520 te kampen hadden met een gebrek aan intredes, had Vrouwenklooster aan het eind van Henrica's leven nog steeds een volle bezetting.
De laatste aantekening van Henrica’s hand dateert van 1546. Twee jaar later noteerde iemand anders: ‘Op Sint-Stevensdag na Kerst [26 december] van het jaar 1548 stierf abdis Henrica van Erp’. Henrica werd begraven in de abdijkerk, waar haar grafsteen in 1612 nog zichtbaar was toen Arnout van Buchel (Buchelius) onderzoek deed in de ruïnes van Vrouwenklooster (Buchel, Monumenta, fol. 139r).
De tekst van de kroniek is niet alleen door Henrica geschreven. De aantekeningen na haar dood zijn afkomstig van tenminste twee andere vrouwen: Maria van Zuylen, abdis van 1570 tot 1576, die (deels in de ik-vorm) verslag doet van haar benoeming, en een onbekende non die schrijft over de officiële installatie van de abdis. Ook de tekst over de periode vóór 1548 lijkt soms door anderen te zijn geschreven. Zo staat bijvoorbeeld bij 1505 genoteerd dat ‘mijn [abdis] Vrouwe van Erp’ de abdij heeft laten verbouwen, en in 1517, dat ‘mevrouw [Henrica] Van Erp op oudejaarsavond voor 214 goudguldens het huis van Hendrik van Esscheren’ kocht. Bij het jaar 1539 wordt geschreven over de ziekte van ‘vrouwe Henrica van Erp’. De meeste aantekeningen zijn echter wel van Henrica zelf. Negen maal is er sprake van een ick die op één plaats wordt gekoppeld aan de naam ‘Henrica van Erp’. Op grond hiervan is de kroniek in de afschriften en in de uitgave van 1698 toegeschreven aan Henrica.
Het handschrift
Bewaarplaats | UBU |
---|---|
Signatuur | 6 A 13 |
Voormalige signatuur | Hist. 85 |
Catalogusnummer | 1254 |
Datering | 16e eeuw |
Materiaal | Papier |
Afmeting | 380 X 242 mm |
Boekblok/binding | 449 pp. |
Band | Kartonnen platten, gemarmerd, contemporain |
Overlevering en bewerkingen
De oorspronkelijke kroniek van Van Erp is verloren gegaan, maar uit de late zeventiende eeuw zijn een afschrift en een uitgave in druk overgeleverd. Het afschrift is dat van de hier gepresenteerde tekst (UBU, hs. 1254, p. 307-336). Het gaat om een afschrift van de Amsterdamse verzamelaar en amateurhistoricus Andries Schoemaker (1660-1735) dat is te dateren rond 1700. Het handschrift kwam later in het bezit van de Utrechtse burgemeester Johan van Doelen (1751-1828) en werd na zijn dood aangekocht door het Provinciaal Archief (Prov. Hss. 18). In 1882 is door het Rijksarchief archivaris overgedragen aan de Universiteitsbibliotheek.
De uitgave in druk blijkt gebaseerd op een tweede, niet bewaard afschrift uit de zeventiende eeuw. Deze uitgave werd bezorgd door de Utrechtse, later Leidse rechtsgeleerde Antonius Matthaeus (1635-1710), als onderdeel van het eerste deel van zijn Veteris aevi analecta, dat in 1698 verscheen. Sindsdien is de kroniek vaak gebruikt als bron voor de geschiedschrijving van stad en Sticht van Utrecht in de vroege zestiende eeuw.
Beide afschriften zijn terug te voeren op een ouder, eveneens verloren afschrift gebaseerd op de originele kroniek in de hand van Henrica van Erp. Zo valt af te leiden uit de mededeling aan het begin van beide afschriften: ‘Uyt seecker out boek geschreven door de hand van vrouwe Henrica van Erp abdisse in Vrouwenclooster buyten Utrecht.’
Een hernieuwde uitgave van de tekst van de hand van Anne Doedens en Henk Looijesteijn, gebaseerd op het handschrift van Schoemaker en voorzien van een hertaling naar modern Nederlands, verscheen in 2010. De hier gepresenteerde transcriptie met hertaling vormen een licht herziene bewerking van deze uitgave.
Literatuur en edities
- Buchel, Aernout van, Monumenta.
- Doedens, Anne, ‘Over de oudste oorkonde: Bilts begin in 1113’, in: De Biltse Grift 17 (2008), 34-49.
- Doedens, Anne, en Henk Looijesteijn, De kroniek van Henrica van Erp, abdis van Vrouwenklooster (Hilversum 2010).
- Hazewinkel, H.C., ‘Voor 400 jaar’, Jaarboekje van Oud-Utrecht (1928), 47-87.
- Het Utrechts Archief, Vrouwenklooster.
- Kalveen, C.A. van, ‘De vijf adellijke vrouwenkloosters’, in: E.S.C. Erkelens-Buttinger e.a. (red.), De kerk en de Nederlanden. Archieven, instellingen, samenleving, aangeboden aan prof.dr. C. Dekker (Hilversum 1997), 152-167.
- Matthaeus, Veteris aevi analecta I (’s-Gravenhage 1698), 130-187.
- Matthaeus, Veteris aevi analecta I (’s-Gravenhage 1738), 86-125.
- Pol, A.M.J. van, ‘Henrica van Erp (ca. 1480-1548), abdis en schrijfster’, in: J. Aalbers e.a. (red.), Utrechtse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Utrechters, dl. 3 (Utrecht 1996), 45-49.
Online databases
- MeMo; MeMO institution ID 566
- MeMO; MeMO text carrier ID 21
- NaSo NL 0350
- NaSo NL 0351
- Kloosterlijst